Oktober - J.C. Bloem
De hoge vloed des zomers is vergleden;
Nog gister wiegden we in zijn diepen schoot,
Nu proeven wij, bij 't 's morgens buitentreden,
Iets in de lucht van zaligheid en dood.
Dit is de teerste maand van 't jaar: oktober
Die van in damp gebroken licht verzaad,
Geheiligd, onaantastbaar-kuis en sober,
Langs een gewijde en stille wereld gaat.
Een nieuwe weelde lokt: het zijn de stralen,
Van warmte en wellust algeheel ontdaan,
Die diir een sfeer van ijle nevels dalen,
Als najaarsdraden in een vochte laan.
En, nauw-omstrengeld, dwalen door de prachten
Twee zielen, waarvan de een voor de ander zwicht,
Broeder en zuster van mijn herfstgedachten,
De dunne schaduw en het dunne licht.
De schaduw heeft het zware en fulpen donker
Van 's zomerlijke lommer afgeleid,
En aan het milde licht bleef glans noch flonker,
Alleen een wonderlijke helderheid.
De luister van deze aard is niet te doven.
Mijn liefde wemelt in een zonnestraal
Rondom de laatste rozen dezer hoven,
Als spel van luiten aan een koningsmaal.
Dwaallichtjes
Numquid nosti semitas nubium?
2 Comments:
Dit gedicht was onderwerp in de les Nederlands toendertijd, 1965. Heb veel aantekeningen over de toelichting van mijn leraar de heer Vissers, een pracht verteller, heel boeiend.
Het gedicht is ook prachtig. Jammer dat het er niet in zijn staat op de site.
Dit is een prachtig gedicht!
Voor de seizoenen-concerten met gedichten die ik organiseer in Ubbergen nu met thema Herfst; Wind en Weelde ga ik het gebruiken bij de muziekstukken die we spelen.
Lidia
Een reactie posten
<< Home